“Ik zeg dit niet om bescheiden over te komen, maar om een waarheid mee te delen: de waarheden en hoogwaardigheden in “De Woorden” behoren niet mij maar de Qur’an toe; ze zijn aan de Qur’an ontvloeit. Bovendien is “Het Tiende Woord” samengesteld uit een aantal extracten van honderden Qur’anische Aya’s. Voor alle overige traktaten geldt hetzelfde.
Aangezien ik hier bewust van ben, en aangezien ik vergankelijk ben en vroeg of laat deze wereld ga verlaten, behoort een werk dat voort zal blijven bestaan uiteraard niet aan mij gebonden te worden. En aangezien het een gewoonte van dwaalgeesten en overtreders is om een werk wat hen niet aanstaat te ontwaarden door de eigenaar van dat werk in een kwaad daglicht te stellen, behoren de traktaten die gebonden zijn aan de Qur’anische sterrenhemel uiteraard niet gebonden te worden aan een zwakke en bederfelijke pilaar als ik waarop veel tegenspraak en kritiek kan worden afgevuurd.
En aangezien het een menselijke gewoonte is om de bijzonderheden van een werk toe te kennen aan de talenten van de auteur – omdat hij als de voortbrenger en bron van dat werk wordt geacht – bega ik ten aanzien van de waarheid een groot onrecht als ik als niets bezittende man die verheven waarheden en die onschatbare juwelen – waarvan ik geen duizendste kan opeisen – aan mezelf ga toeschrijven. Aldus ben ik verplicht om mee te delen dat de traktaten niet mijn eigendom zijn, maar als het eigendom van de Qur’an de bijzonderheden van Qur’anische extracten dragen.
Waarlijk, de bijzonderheden van trossen met zoete druiven behoren niet in hun droge tak te worden gezocht. Voorwaar, ik ben te vergelijken met een dergelijke droge tak.”